Afscheid van mijn moeder









Voor moeder.

Nu er geen knuffels en geen kussen meer zijn,

nu we je hand niet meer kunnen vasthouden, als je slaapt,

nu we je niet meer, zachtjes, op je zij kunnen draaien in je ziekenhuisbed,

waar je soms keek met angstige ogen,

en af en toe een tandeloze glimlach,

met geplooide benen om je te beschermen als een kind,

dat koester nodig heeft en niet meer dan dat,

zeggend dat zoveel geweld en zoveel pijn toch allemaal niet hoeft,

nu resten er ons alleen nog tranen,

en wat zachte woorden van afscheid van jou,

om vandaag met je mee te nemen bij je vertrek ...


Was ons vader 'de trein',

die altijd wegreed naar het ongekende,

dan was jij 'het station',

stabiel, rotsvast, onbeweeglijk.

Was ons vader 'het schip',

dat wegvaart zonder uur van thuiskomst,

dan was jij 'de haven',

die ons onderdak en veiligheid bood,

Was hij

'het risico van het vertrek',

dan was jij

'de zekerheid van de thuiskomst'.


Jullie bleven samen

ondanks de stormen

en toen eindelijk de rust kwam,

kwam ook de dood

brutaal,

niet zacht,

niet gewenst en op een onverwacht moment,

eerst hij,

nu 22 jaar geleden,

nu jij,

nadat alles wat nog medisch mogelijk en verantwoord was

al lang en meer dan uitgeprobeerd was,

en je vroeg in de voorbije weken meer dan eens naar 'Jef', onze pa,

en naar je eigen moeder Zoë en naar vader Arthur.


Misschien is wat jullie beiden ons leerden, doorheen jullie leven, samen te vatten in dat éne werkwoord :

« Geven »,

« Alles » geven.

Dat bleef onveranderlijk zo tot in je laatste weken.

«Ge moet die verpleegsterkes iets geven », zei je, tegen ons, nadat ze je verzorgd hadden.

« Ik zou jullie iets geven, maar ik heb mijn portemonnee hier niet », zei je tegen je kleinkinderen.

« Ik heb hier niets dat ik jullie kan geven », zei je tegen het bezoek.

En of we al gegeten hadden. Je zong nog Happy birthday voor ons Chris, en mij ging je een vest kopen voor mijn verjaardag.

Het 'geven' leerde je aan de universiteit van het leven, de moeilijkste school die er bestaat, meestal bevolkt met mensen zonder geld en zonder macht, en je leerde er dat er voor de mensen van het volk geen cadeaux bestaan.

Je stamde uit een familie van landarbeiders, waarvan een van je ooms emigreerde naar Friesland, een andere naar Frankrijk om aan de armoede te ontsnappen.

Toen je twaalf werd gingen de banken failliet en verloren je ouders al hun povere spaarcentjes, en je plechtige communiekleed dat je ging krijgen werd een kleed voor een dag, geleend bij een nichtje.

Je ging al heel jong als dienstmeisje aan de slag en je sliep in bij de familie waar je werkte en je ging maar één keer in de week naar huis.

Op je veertiende hield je helemaal alleen een beenhouwerswinkel open ; je hakte de cotelletten en sneed het vlees voor de klanten, terwijl je baas de markten deed.

Dan kwam de textielfabriek, en, op je zestiende ging je aan de slag als verkoopster in de Sarma.

Om daar aangenomen te worden moest je eerst in staat blijken om zakken bloem van 1 kg te verkopen aan de ingang van de winkel. Je zei tegen jezelf dat dit nooit zou lukken, maar het lukte je wonderwel, niet in het minst omdat je erg mooi was en erg lief met de klanten.

Dat werken en wroeten, kuisen, schuren, schrobben, kinderen grootbrengen bij anderen om je eigen familie 'fier en recht en proper' te houden en kansen te geven, heb je gedaan, decennia lang, zolang je kon, en we zeggen je er vandaag nog eens : « dank je » voor.

Je zal er nooit een decoratie mee behalen of een titel in een krant, maar in het kleine huisje waar we samen woonden, slaagden jij en vader erin om daar ook nog eens jouw eigen vader en moeder bij in op te nemen, toen die uit hun huis gingen gezet worden en in het Armenhuis dreigden te belanden. Pa wou toen net verhuizen naar Linkeroever om dichter bij zijn werk te zijn, jij hield hem tegen voor je ouders, hij stemde in.

Daarna werd Jean-Paul aan onze familie toegevoegd.

Jean-Paul was het kind van een Franse spoorman, die tijdens de oorlog was vermoord door de nazi's en voor wie opvang werd gevraagd. En zo gebeurde, in Nieuwkerken-Waas.

En dan kwamen Ferdinand, Freddy, Rita en Gigi, kinderen uit een Congolese familie, die door mijn zus via het internaat werden meegebracht, en, die om beurten telkens voor weken en maanden bij ons verbleven. En ons moeder maar lakens wassen, koken in een metalen ketel en dan ophangen in de hof, elke dag opnieuw. Blank, bruin of zwart, iedereen was welkom bij ons. 40 jaar later, zou je me pralines meegeven voor mijn leerlingen, gedetineerden in de gevangenis, die sindsdien onveranderlijk naar je vroegen.

Als je ons iets leerde was het dat we niet moesten weglopen van de miserie van de wereld, en iets moesten doen met de weinige middelen die we hadden, voor de mensen en ja, eigenlijk voor al wat leeft, ook voor de talloze honden en katten en duiven en kippen die er bij ons gepasseerd zijn en voor de bloemen en de planten.


Moeder,

Je hebt het schip aan wal gebracht.

We zijn alle vier goed aangekomen, we hebben de keuzes kunnen maken die we wilden maken, en ook al was dat niet altijd volgens jouw gedacht, de band tussen ons is altijd gebleven. Je hebt het goed gedaan op deze wereld, met de weinige middelen die je had.

De laatste jaren werd je ons zorgenkind, ook al wou je dat niet horen, en we hebben je thuis proberen houden, jarenlang, tot op het allerlaatst, tegen beter weten in, omdat je thuis wou sterven.

Wij, je kinderen, je kleinkinderen, je achterkleinkinderen, hebben je omringd met al de liefde in ons hart, en gegeven wat we konden, ieder op zijn manier, ieder volgens zijn temperament en mogelijkheden.

Het fotoboek dat we samen maakten is nooit afgeraakt. Misschien is het goed zo, want je leven zal voortgaan in dat van ons.

Als je straks de kerk wordt uitgedragen zou ik iedereen willen vragen je een applaus te geven voor wie je was en voor ons altijd zal zijn.







Commentaires

Posts les plus consultés de ce blog

Pourquoi je vote pour la liste Viva Palestina (Liste 30) au parlement bruxellois, le 9 juin 2024

7 octobre 2024, un an de soulèvement du ghetto de Gaza Partie 1. L'apocalypse

Le bâton de Yahya Sinwar